de koopjesloper

Zondag 20 Februari 2005 in categorie Klein Proza

Naar huidige maatstaven gerekend was ik als tiener fout in de oorlog. Niet in de echte oorlog, die heb ik niet meegemaakt, maar in de supermarktoorlog. Op dinsdagavond vulde ik vakken bij Albert Heijn, op zaterdag werkte ik de hele dag in de winkel bij wijlen De Gruyter. Gelukkig heerste er toentertijd nog een betrekkelijke vrede tussen de grootgrutters. Tegenwoordig zou ik voor straf als verrader buiten de deur te kijk zijn gezet. Met een stapel Allerhandes onder mijn arm om daar in weer en wind te concurreren tegen de verkoper van de daklozenkrant. Het zou een afschrikwekkend signaal zijn naar het overige personeel: dit doen wij met collaborateurs, met overlopers, met dubbelspionnen! Toch werd ook vroeger al spionage in het supermarktwezen niet echt op prijs gesteld. Elke zaterdagmorgen, direct na opening van de winkel, schuifelde bij De Gruyter een schriel mannetje tussen de schappen door. De winkelchef noemde hem ‘de koopjesloper’.
De Koopjesloper noteerde nauwgezet alle prijzen op zijn boodschappenlijstje. Daarna verliet hij zonder iets gekocht te hebben de winkel en herhaalde dezelfde procedure bij Albert Heijn aan de overkant van het winkelplein.

De chef van De Gruyter wond zich hierover dusdanig op dat hij met z’n neus tegen de winkelruit gedrukt stond te wachten tot de Koopjesloper weer bij de concurrent naar buiten kwam. In zijn beleving was de prijs van een artikel wel het meest armzalige argument dat je kon bedenken om elders je boodschappen te gaan doen. Nee, zijn klanten dienden blind voor de superieure kwaliteit van De Gruyter te kiezen!

Wij vakkenvullers vulden intussen onze vakken, spiegelden de pakken koffie, vraten gulzig uit ‘per ongeluk’ gescheurde zakjes drop of keken voor een klant in het magazijn of er nog nootmuskaat op voorraad was. Je kon altijd precies horen wie de stelling met wasmiddelen aan het volstapelen was, want uit die hoek klonk een aanhoudend en heftig niezen.

Achteraf bezien leden wij een bezadigd bestaan. Er waren nog geen junks die wij de winkel moesten uitjagen. Wij hoefden nog geen winkeldieven tot drie straten verderop achterna te zitten om ze daar in het kader van onze knallende actieweken grondig af te tuigen. Nee, alles bleef rustig.

Totdat aan de overkant de Koopjesloper zich weer vertoonde. Aan onze kant van het front was de winkelruit inmiddels flink beslagen door de geagiteerde ademhaling van de chef.

“Daar komt ie weer, de rotz...!” Onze superieur besefte net op tijd dat er klanten in de winkel waren, slikte het woord ‘rotzak’ schielijk in, maar foeterde gedempt verder.
“Moet je die miezerige stakker nou zien! Ja hoor, hij gaat weer naar huis natuurlijk! Naar moeder de vrouw! Om z’n lijstjes te laten vergelijken! De krent! De Koopjesloper!”

“Misschien gaat hij óók nog wel even langs de Spar…” opperde ik vrijmoedig.
De winkelchef draaide zich om als door een wesp gestoken. Zijn blik was vol haat en giftig siste hij mij toe: “Moet jij de ontbijtkoek niet bijvullen? Die is in de aanbieding!”

Nr. 67 | publicatiedatum 13-2-2005 | vorige opspraak-columns