rosarium

Maandag 02 Juni 2003 in categorie Vertellingen

Hij stelde zich voor hoe andere mensen hem nu zouden zien staan, een stramme oude man met afhangende schouders, die midden op het door de middagzon warmgestookte trottoir armzalige pogingen deed zijn colbertje uit te trekken. Het zojuist gekochte dagblad hield hij ietwat lullig tussen de knieën geklemd om zijn handen vrij te hebben. Laat ook maar. Met deze hitte en een rug die zich niet langer rechten liet, werd dit een veel te moeizame operatie.
Lichtelijk zwetend slofte hij verder, het park in. Onwillekeurig keek hij even om en vroeg zich af hoe ver hij al gelopen had in dit leven. Bijna geïrriteerd wierp hij deze volstrekt nutteloze gedachte onmiddellijk van zich af. Dáárvoor was hij niet op pad gegaan. Hij ging mooie meiden kijken! Dat was het plan geweest toen hij van huis ging. En dus richtte hij de blik weer naarvoren.

Hij zeeg neer op een bank in het rosarium, spreidde het dagblad op zijn schoot en keek vergenoegd om zich heen. Hier was hij omgeven door bloeiende rozen in kleurige zomerjurken. Sommigen babbelden met elkaar, een ander at een ijsje, las een boek of absorbeerde bewegingloos met gesloten ogen de zonnestralen. De wereld was mooi zo, jammer alleen dat hijzelf zo'n uitgebloeide roos was die nimmer meer door verleidelijke vlinders werd bezocht. "Waarom blijft de geest toch altijd jong en verlangend, terwijl het lichaam daaromheen zo onverbiddellijk afbrokkelt?" vroeg hij zich mistroostig voor de zoveelste keer af.

En als altijd riep hij zichzelf weer snel tot de orde, weg van dit soort overpeinzingen. Dit was zinloze zelfkwelling. Geniet van wat je ziet, herhaalde hij een paar keer tegen zichzelf, als om deze vermaning nadrukkelijk op de voorste rij van zijn gedachten te zetten. Het hier, het nu, het was goed, er viel niet meer te wensen voor een kromme oude man. De enige dissonant trouwens in ditzelfde hier en nu was die verdomde blonde bongospeler een stuk verderop, die maar oeverloos op dat trommeltje van 'm zat te roffelen.
Hij staarde een tijdje naar hem. Een extra geblondeerde blonde bongospeler nog wel! Ga toch werken man! Laat je handen eens wapperen! Hoewel, die knaap deed al niet anders...
Daar ga je weer, chef, wind je toch niet op! En dus rukte hij zijn ogen los van bongoblondie.

Een tijdje lang amuseerde hij zich door te kijken welke vrouwen op de banken in het rosarium gelijkenis vertoonden met zijn eigen vroegere liefdes. Dit leidde tot nostalgies gemijmer over vriendinnen uit een ver verleden, de vele die hij had bemind. Bij de gedachte aan sommigen schikte hij zijn dagblad uit voorzorg nog wat nadrukkelijker over zijn kruis. Het werd nu toch wel erg warm hier, hij had beter in de schaduw kunnen gaan zitten. Maar hij had geen puf om op te staan, zijn lichaam was plotseling doortrokken van een diepe vermoeidheid. Laat maar, het was wel best zo... Hij liet een lusteloze wind en herkende in de geur vaag zijn lunch van die middag. Een broodje hamburger. Zo te ruiken ging hij beter niet nog eens naar die zaak... Hij kreeg trouwens zo langzamerhand ontzettende dorst.

Ineens stond daar vlak voor hem die ranke gestalte van een jonge vrouw. Uit het niets leek zij verschenen. Zij boog zich teder naar hem voorover en hield hem daarbij bedoeld of onbedoeld twee ronde rijpe vruchten voor, een verlokking waar hij zijn ogen niet vanaf kon houden. Voelde hij daar het dagblad in zijn schoot even bewegen? Jammer dat het licht zo schel was, het lukte hem maar niet zijn blik nog gretig scherp te stellen. De zon zinderde, hij hoorde het nu ontzettend warm te hebben, maar vanuit zijn voeten trok langzaam de kou omhoog. Wie was zij? Waarom was zij hier en streek zij met haar ijle hand over zijn hart? Het geluid van de bongo viel plotseling weg en het werd merkwaardig stil. Een aangename rust kwam over hem en hij voelde zich veilig in haar bijzijn. Alsof er toch nog een laatste vlinder op hem neergestreken was.

Tegen de tijd dat de zon het wel welletjes vond en ook de blonde bongospeler dacht dat hij voor vandaag de cultuur wel voldoende had verrijkt, was het rosarium vrijwel verlaten. Bongoman was alleen nog even doorgegaan voor de eenzame oude baas op dat bankje daar, die de afgelopen uren roerloos en ademloos had zitten luisteren. Hij liep op hem toe, zag reeds van enkele meters afstand de verstarde glimlach op diens verbleekt gelaat en wist toen wel hoe laat het was. Hij ging dus maar eens bellen...